-
1 ally oneself with
-
2 ally
n. bondgenoot--------v. verbindenally1[ ælaj] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: allies〉1 bondgenoot ⇒ medestander, geallieerde♦voorbeelden:————————ally2[ əlaj] 〈werkwoord; allied〉♦voorbeelden: -
3 league
n. (ver)bond, liga; bond, competitie (sport); klasse, niveau; meten van afstand--------v. verenigen, bond, liga; een verbond aangaan, (zich)verbindenleague1[ lie:g] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————league2〈 werkwoord〉1 (zich) verbinden/verenigen 〈in/tot een alliantie e.d.〉 ⇒ een verbond/liga/alliantie sluiten/aangaan♦voorbeelden:1 league together • zich aaneensluiten/alliëren -
4 covenant
n. verdrag, afspraak, kontrakt; bond, verbond--------v. schriftelijke verplichtingcovenant1[ kuvnənt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 overeenkomst ⇒ convenant, beding————————covenant2〈 werkwoord〉1 een overeenkomst aangaan ⇒ een verdrag/verbond sluiten2 schriftelijk beloven ⇒ overeenkomen, zich verbinden tot -
5 alliance
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский